- an
- an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met3 aan ⇒ tengevolge van4 aan ⇒ (bestemd) voor, op5 aan ⇒ in, van, wat … betreft6 met (behulp van)♦voorbeelden:1 am Boden liegen • op de grond liggenam Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mij2 am Anfang • in het begin〈informeel〉 am Ende • ten slotteam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe3 sich an einem Kollegen ärgern • zich over een collega ergeren5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopen¶ dort steht Haus an Haus • daar staat het ene huis naast het andereKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersen〈regionaal〉 am Kochen sein • kokenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈bijwoord〉1 〈informeel〉aan, ingeschakeld2 〈informeel〉aan (het lijf)3 〈verkeer〉aankomst in4 〈bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn2 sie hatte wenig an • zij had weinig aan3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.204 an die 50 Schüler • tegen de 50 leerlingen¶ gegen etwas an wollen • tegen iets willen ingaanvon Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.